De bijzondere spinnekop van Franeker

Auteur Jan Hofstra 

Eind 2020 werd de achtkante spinnekop bij Franeker weer voorzien van een zelfzwichting, zoals de molen die vroeger ook had. Een roeden werd daarbij weer uitgevoerd als zogenaamde vlinderwiek, met aan weerzijden van de roede zwichtbordjes. De andere roede kreeg normale zelfzwichting, met windborden. Eerder was de molen een hele tijd voorzien van vlinderwieken op beide roeden met zeilen, maar dit was in wezen geschiedvervalsing, want in zijn werkende leven heeft de molen nimmer deze constructie gehad.

Stichting
Vanwege het uitbreidingsplan Franeker-Oost moest de molen in 1972 worden verplaats. Daarvoor stond hij ongeveer 280 meter noordelijker. Wanneer de daar is gebouwd, is niet bekend, maar op de kadastralekaart van 1827 wordt hij ter plaatse al als achtkante molen weergegeven. De molen blijkt bij de zuidelijke gelegen boerderij te horen, want de boerderij, de molen en de tussengelegen landerijen zijn dan allemaal eigendom van Sybren Jans Teenstra.
Volgens de kadastralekaart was de boerderij van het type kop-hals-romp, maar in 1842 moest deze boerderij wijken voor de aanleg van de macadam-weg (weg met type verharding die is uitgevonden door de Schot McAdam) van Franeker naar Leeuwarden. Op de waterstaatskaart van 1873 valt te zien dat de molen 40 ha moest bemalen (polder 36 op de kaart).

De polder loopt door tot de trekvaart en ook het gebied ten oosten van de weg Schalsum wordt de molen bemalen. Aan westzijde van de polder ligt het land dat nog open ligt voor de boezem en dus niet wordt bemalen. Vanwege de relatief hoge ligging van het land ten noorden van de lijn Halringen – Leeuwarden zal bemaling hier waarschijnlijk pas laat zijn intrede hebben gedaan. De aanleiding om de landerijen daar te bedijken en te bemalen was een gevolg van de stagnerende afwatering van de boezem. Doordat het gemiddelde zeeniveau maar bleef stijgen, werd de tijd dat de spuisluizen geopend konden worden tijdens eb steeds korter en lukte het steeds slechter om het overschot aan water op tijd kwijt te raken. Hoge boezemstanden kwamen daardoor steeds vaker voor, zodat ook land dat vroeger zelden last had van overstromingen, hier steeds vaker mee te maken kreeg. Op de waterstaatskaart valt te lezen dat de oostelijk gelegen Kleine Schalsumerpolder in 1800 werd bedijkt en de Grote Schalsumerpolder in 1801. Polder 36 zal dan ook wel rond dat jaar of iets eerder zijn gesticht.

Ingekleurde kadasterkaari van 1827 met het programma Hisgis Friesiand (blauw= water, donkergroen=boomgaard, paars= tuin, wit= weg, zalmroze= bouwland en lichtgroen= weideland). Onderaan de trekvaart naar Leeuwarden met ten noorden daarvan de boerderij van Sybren Jans Teernstra (aangeduid met grote cirkel). De molen is omcirkeld met een kleine cirkel.

Fragment van de waterstaatskaart van 1873. De polders 34 en 35 vallen met hun molens onder het buurtschap Arkens, maar onze molen bemaalde polder 36. De witte gedeelten op de kaart zijn niet-bedijkte landerijen die niet bemalen worden en open voor de boezem liggen. De molen bij de Z van “Zevenhuizen” was een stellingmolen en deze bemaalde de Stadspolder. Bij deze molen lag vanouds een scheepswerf, maar in 1856 begon Jarich Hendrik Westra hier een molenmakerij.

Benaming
In het boek Molens van Friesland uit 1971 wordt de molen Arkens genoemd en als ligging wordt “War” opgegeven. War is echter een buurtschap aan de noordzijde van Franeker, en zoals op de kaart van Eekhoff valt te zien heeft de molen ook niet zoveel met het buurtschap te maken, want dat buurtschap ligt ten noorden van de vaart Franeker naar Schalsum. De door de molgen bemalen polder ligt daar ten zuiden van. Op het perceel waar de boerderij stond is nu ten zuiden van de macadamweg een woonhuis te zien, net ten noordwesten van de terp Liauta. Net zoals de meeste poldermolens zal de molen vroeger gene naam hebben gehad. In 1827 zal hij bekend zijn geweest als de molen van Sybren Jans.

Kaart van Wopke Eekhoff uit 1852 met de molen in het rood omcirkelde.

Zelfzwichting
Het bijzondere van deze spinnekop is niet alleen dat hij een achtkant onderhuis heeft, maar ook dat hij zelfzwichting heeft gehad. Al in 1891 werden in de provincie Groningen twee korenmolens van zelfzwichting voorzien, staande te Muntendam en Usquert. In Friesland werd dit systeem waarschijnlijk door de molenmakerij J.H. Westra en zonen te Franeker geïntroduceerd. Op de kaart van Eekhoff staan bij Zevenhuizen, ten oosten van de stad Franeker, een koren- en pelmolen en een watermolen aangegeven. De watermolen was een stellingmolen, oorspronkelijk gebouwd als runmolen en later omgebouwd tot cementmolen en houtzaagmolen. In 1806 werd hij verbouwd tot poldermolen om de Stadspolder te bemalen. In 1895 werd het gedeelte boven de stelling vernieuwd en kreeg de molen tevens zelfzwichting. Naast de molen lag vanouds een scheepswerf, maar in 1856 vestigde molenmaker Jarich Westra hier zijn werkplaats. Het is niet ondenkbeeldig dat Westra de molen als proefkonijn heeft gebruikt. De korenmolen in Sint Jacobiparochie van B. Tijmstra kreeg gelijktijdig, of zelf nog wat eerder, zelfzwichting op beide roeden, want in 1894 werden bij de gebroeders Pot te Kinderdijk twee roeden besteld voor deze molen, met slechts 15 heklatten per en een gat in het midden (voor zelfzwichting).  Pot heeft het over hekwerk voor “sjalosie”.  Ik heb altijd gedacht dat “jaloziewieken” een recent bedenksel was, maar de term heeft dus al oude papieren. Of Westra hier ook bij betrokken was is niet bekend, want de roeden werden door de timmerman van Dronrijp besteld.
Niet veel later heeft Westra nog een aantal nieuwe molens gebouwd, die ook allemaal werden voorzien van zelfzwichting, zoals de Pankoekstermolen onder Witmarsum (1900), de Marssumermolen  en de molen Meerswal te Lollum, beide in 1903 en de Cornwerdermolen in 1907. In 1901 bracht Westra dit systeem ook aan op korenmolen Het Lam te Leeuwarden. Net als in de provincie Groningen nam de toepassing van dit systeem daarna sterk toe. In de moleninventarisatie van 1943 zijn nog 64 Friese molens te vinden met zelfzwichting op één of beide roeden. In de inventarisatie van 1980 blijken er nog maar 8 molens overgebleven met zelfzwichting. Naast dat na 1943 nog veel molens verloren zijn gegaan, kwam deze achteruitgang ook door het restauratiebeleid.

De timmerwerkplaats van Jarich Westra op Zevenhuizen bij Franeker begin 1900 met de poldermolen van de Stadspolder. (collectie HCF, Franeker)

Na het buiten bedrijf komen van de molens werd er weinig waarde meer aan gehecht en omdat het vee! onderhoudskosten (met name schilderwerk) met zich meebracht, werd de voorkeur gegeven aan roeden met zeilen. Dit werd zelfs op bijna alle na 1899 door Westra gebouwde molens aangebracht, die echter nooit zeilen hadden gehad. De laatste jaren is het aardig gelukt dit weer terug te draaien.

Spinnekoppen werden zelden voorzien van zelfzwichting, maar de molen Fatum bij Tzum en deze molen vormden een uitzondering op deze regel. Bij achtkante molens zit er tussen de penbalk en de staartbalk meestal nog wel zoveel ruimte dat de slede (om de zwichtstang heen en weer te kunnen bewegen) daar gemakkelijk geplaatst kan worden. Bij spinnekoppen ligt de penbalk meestal stijf tegen de bovenste balk van het trapbint, zodat een eventuele slede nooit binnen de molen kan worden aangebracht, maar noodzakelijkerwijs buiten de kop geplaatst moet worden. Erg fraai is dat niet en omdat dergelijke molens bijna altijd een houten bovenas hadden moest ook deze doorboord worden voor de zwichtstang. Bij gietijzer zoekt de stilstaande boor meestal zelf het midden op van de draaiende bovenas. Vaak gaat het hierbij pas mis op het moment dat de boor in de asgaten komt, want dan krijgt hij meer ruimte om af te wijken.

De korenmolen van A. Kok in Bolsward (later O.A. Hiddema) met vlinderwieken. Op de achtergrond de houtzaagmolen van de gebroeders Schoonhoff.

Vlinderwieken
Op alle beschikbare oude foto’s is dc molen te zien met op de binnenroede zogenaamde vlinderwieken. De reden hiervoor is niet bekend, maar omdat de molen eigendom was van Jarich Westra zou het ook om een experiment kunnen gaan. Bekend is dat korenmolen De Hoop te Bolsward en houtzaagmolen de Rat te IJlst een tijdje op beide roeden dergelijke wieken hebben gehad. De molen in Bolsward was aanvankelijk eigendom van A. Kok. Volgens de Leeuwarder Courant raakte de molen op 18 mei 1899 in de brand door het heetlopen van de bovenas. Niet alleen de molen ging toen helemaal verloren, maar ook de molenaarswoning. Volgens de krant was de molen ook uitgerust met een gasmotor. In datzelfde jaar werd de molen herbouwd als hoge stellingmolen. In augustus 1899 overleed nog een van de werklieden ten gevolge van een val van deze hoge onderbouw. Op een foto uit vermoedelijk 1902 is de molen te zien met vlinderwieken. Blijkbaar beviel dat niet, want in 1905 is de molen al weer te zien met gewone zelfzwichting.

Leeuwarder courant 12 juli 1913.

In hout zitten daarbij ook nog vaak noesten, scheuren en andere onvolkomenheden die een boor de verkeerde kant op kunnen sturen. Niettemin heeft molen de Eendracht te Kimswerd nog steeds een doorboorde houten as, en ook de spinnekop Fatum heeft voit zo’n as gehad. Later is die vervangen door een geconstrueerde stalen as. De houten as is toen, volgens de hartscheuren, in vier stukken gespleten en gebruikt als hekpaal in het hek aan de noordzijde van de molen. Rond 1982 trof ik die palen nog zo aan, maar inmiddels zijn ze vervangen. Wanneer de spinnekop van polder 36 zelfzwichting heeft gekregen is niet precies bekend, maar foto’s van voor die tijd zijn tot nu toe niet opgedoken. De herinneringen van Hendrik Westra (1908-1984) over de vroegere molenmakerij zijn eens op papier gezet en gepubliceerd in De Utskoat, nummer 40 uit 1985. Daar vertelt Westra dat de molen van de boeren in de polder was en dat het maalgeld zo hoog was dat er ieder jaar 100 gulden beschikbaar was voor onderhoud en bediening. Op een gegeven moment weigerde een boer zijn aandeel te betalen, waarop de molen te koop werd aangeboden (waarschijnlijk met de verplichting om de polder te bemalen, maar dat wordt niet genoemd). Zijn grootvader Jarich heeft de molen toen gekocht voor 10 gulden en werd zo ook molenaar, al werd dat werk meestal door de knechten gedaan. De malende molen werd vanuit de werkplaats in de gaten gehouden, maar die stond aan de overkant van de trekvaart. De molen heeft dan ook een paar keer zijn roeden en as verspeeld, maar voor 100 gulden per jaar kon er wel wat verspijkerd worden. Waarschijnlijk is dat de reden dat de molen al vroeg een ijzeren as en zelfzwichting heeft gekregen.

Vlinderwieken
Op alle beschikbare oude foto’s is dc molen te zien met op de binnenroede zogenaamde vlinderwieken. De reden hiervoor is niet bekend, maar omdat de molen eigendom was van Jarich Westra zou het ook om een experiment kunnen gaan. Bekend is dat korenmolen De Hoop te Bolsward en houtzaagmolen de Rat te IJlst een tijdje op beide roeden dergelijke wieken hebben gehad. De molen in Bolsward was aanvankelijk eigendom van A. Kok. Volgens de Leeuwarder Courant raakte de molen op 18 mei 1899 in de brand door het heetlopen van de bovenas. Niet alleen de molen ging toen helemaal verloren, maar ook de molenaarswoning. Volgens de krant was de molen ook uitgerust met een gasmotor. In datzelfde jaar werd de molen herbouwd als hoge stellingmolen. In augustus 1899 overleed nog een van de werklieden ten gevolge van een val van deze hoge onderbouw. Op een foto uit vermoedelijk 1902 is de molen te zien met vlinderwieken. Blijkbaar beviel dat niet, want in 1905 is de molen al weer te zien met gewone zelfzwichting.

Vermoedelijk heeft de molen meteen bij de bouw in 1899 vlinderwieken gekregen, maar al in 1907 wordt naast de molen een maalderij in gebruik genomen en wordt er niet meer op windkracht gemalen. De molen blijft zo nog wel tot 1921 staan. In dat jaar wordt hij tot de eerste legering afgeknot. Op foto’s uit de periode 1907 – 1921 is de molen te zien met uitgenomen windborden en zwichtbordjes. De molen is waarschijnlijk nog wel in gebruik voor opslag of iets dergelijks, want in 1913 worden in een advertentie in de Leeuwarder Courant het gaande werk en de kap van de molen te koop aangeboden, maar de achtkant niet. Ook houtzaagmolen De Rat in IJlst heeft volgens foto’s kort na 1900 vlinderwieken gekregen. Al in 1918 werd er een elektromotor geïnstalleerd  waarmee de krukas kon worden aangedreven. Later werd de kap van de molen gehaald en vervangen door een plat dak. Waarschijnlijk heeft de molen tot die tijd vlinderwieken gehouden, want er zijn geen foto’s bekend die tussen 1900 en 1918 zijn genomen en waarbij er iets anders is te zien.

Bovenas spinnekop
Deze as is vrij bijzonder, want hij bestaat uit vier stalen standaard-UNP-profielen (ook wel U-balken genoemd), waarvan de lengterichting zijn gebogen dat de onder- en boevenzijden tegen elkaar aangeklonken konden worden. Op een of andere manier heeft men dit geconstrueerde lijf in de gietijzeren einde weten vast te gieten. De molen Rispens onder Oosterend heeft ook een dergelijk bovenas. Daar staat “J.H. Westra 1916” op de kop. Op de as voor de spinnekop staat niets, zodat deze waarschijnlijk ouder is. Op de foto van de bovenas in de werkplaats is goed te zien dat het lijf van de as doorgeroest is. Het nadeel van doorboorde of hol gegoten assen is dat er altijd regenwater mee naar binnen kan komen. Bij de Pankockstermolen onder Witmarsum had men zelfs een houten gootje gemaakt achter de pensteen dat over de kuip eindigde. Bij het inspannen van de molen (de molen heeft van 1976 tot 2014 zeilen gehad) heb ik daar vaak water vanaf zien komen, maar door de buitenroede na afloop verticaal te zetten werd het naar binnen komen van regenwater voorkomen en heb ik dit verschijnsel nooit meer op zien treden. Bij de Pankoekstermolen had de bovenas zelf niet veel te lijden van dit lekwater, want dat liep er bij het peneind gewoon weer uit. Bij de samengestelde Westra-as was dat natuurlijk een ander verhaal, want hier bleef veel regenwater in het samengestelde lijf staan, waar het alleen uit kon door verdamping. Door rond de zwichtstang een pijp of mantelbuis aan te brengen die waterdicht aan de askop zou zijn aangebracht, had men dit kunnen voorkomen. Door het ontbreken van een dergelijke mantelbuis is de zijde van de as die het langst onder heeft gestaan, vrijwel doorgeroest.

Doordat de klinknagels nogal ver uit elkaar zijn aangebracht kreeg roestvorming tussen de nagels een kans, waarop de flenzen daar uit elkaar werden gedrukt. De as kon worden gerepareerd door nieuwe stukken er in te puzzelen. Ook werd nu wel een mantelbuis in de as aangebracht, zodat binnenkomend regenwater er achter meteen weer uit kan lopen. Tegen doorbuiging is deze buis afgestempeld tegen het lijf. Toen de as werd opengemaakt kwam er nog een grote ring uit, die waarschijnlijk heeft gediend om de zwichtstang in het midden te ondersteunen. Op het massieve peneinde is de as voorzien van een gietijzeren palrad. Dat was natuurlijk aangebracht om te voorkomen dat de molen achteruit zou draaien wanneer de wind te ver om zou gaan. In het verhaal in De Utskoat meent Hendrik Westra dat het palwiel op de vijzel was aangebracht, maar het zat dus op de bovenas. Waarschijnlijk heeft deze pal al eens grote krachten moeten weerstaan, want uit het palwiel zijn stukken gebroken en het geconstrueerde lijf van de as bleek getordeerd te zijn. Normaal worden de grootste krachten in de as door de vang opgevangen en aangezien de afstand tussen de hals en de valstukken niet zo groot is, zal de as nooit veel kunnen torderen. De bedoeling van de zelfzwichting en het palrad was dus duidelijk om de molen onbeheerd te kunnen laten malen. Geheel verantwoord is zoiets natuurlijk nooit, want er kan altijd een lager heetlopen (zoals bij de molen van Kok te Bolsward en de Aylvamolen te Burgwerd die in 1959 afbrandde ten gevolge hiervan), het krooshek kan dicht gaan zitten met waterplanten en als de molen niet meer goed op de wind staat zal hij het meteen stukken minder gaan doen. Zelf heb ik wel eens dagen gehad waarop ik het ge- voel kreeg dat het kruirad meer omwentelingen maakte dan de bovenas. Op zulke dagen kan men meestal beter de molen stil laten staan, maar met wateroverlast was dat vroeger uiteraard geen optie.

Ondanks de ijzeren bovenas had de molen vroeger gewoon houten roeden. Een foto die gemaakt moet zijn in de Tweede Wereldoorlog toont de molen nog in complete staat, met op de verticale roede de vlinderwieken en op de horizontale roede gewone zelfzwichting. Te zien is dat die horizontale roede nogal doorbuigt en dus zeker van hout zal zijn geweest. De oorlogsinventarisatie van 1943 vermeldt inderdaad dat de as van ijzer is en de roeden van hout. Als eigenaar wordt het waterschap J. Westra opgegeven, maar een zodanig waterschap is verder niet bekend. De molen verkeert dan nog in goede staat en is in onderhoud bij J. Boschma te Franeker. Boschma werkte vroeger voor J.H. Westra en nam later zijn werkplaats aan de trekvaart te Zevenhuizen over. De firma Westra opende toen een nieuwe werkplaats aan het Vliet in Franeker. Zijn zwager Draaisma had daar een scheepswerf en maakte ook wel stalen roeden en kruilieren voor hem.

Na de Tweede Wereldoorlog werd de polder gecombineerd met de Schalsumerpolder en kwam de molen buiten bedrijf. Hij werd toen niet meer onderhouden en raakte spoedig in ver- val. Op een foto van W.O. Bakker uit 1954 is duidelijk te zien dat de molen in zeer slechte staat was geraakt. De molen werd toen door de gemeente Franeker overgenomen en op de oude plek gerestaureerd. Daarbij kreeg de molen op beide roeden vlinderwieken zonder zelfzwichting, De molen draai- de daarna echter nooit meer en raakte al snel weer in verval.

Tekeningen Jan Hofstra

Vanwege het uitbreidingsplan Franeker-Oost moest de molen in 1972 verdwijnen. A.J. de Koning maakte nog een dia van de molen in 1971, toen men al was begonnen om de polder bouwrijp te maken. De molen is dan al weer in verval en aangezien er gewoon een struik door de heklatten groeit zal er van draaien in de jaren daarvoor ook niet veel terecht zijn gekomen. In de onmiddellijke omgeving vond men nog een plekje aan de voormalige macadamweg, tegenover de watertoren, waar de molen nog gebruikt zou kunnen worden om vijvers door te spoelen. Op zijn nieuwe plaats kreeg de molen meteen gelaste stalen roeden. Omdat hij weer een maalfunctie kreeg moest de molen ook worden voorzien van zeilen, waarbij er nu acht stuks nodig waren. De binnenroede was in 2006 al weer aan vervanging toe en rond 2017 werd geconstateerd dat niet alleen de andere roede minder begon te worden, maar dat ook het lijf van de bovenas in een dusdanig slechte staat verkeerde dat draaien eigenlijk niet meer verantwoord was. Een restauratie was dus noodzakelijk en al snel kwam daarbij het idee op om dan tevens de oorspronkelijke zelfzwichting terug te brengen. Met behulp van oude foto’s kon aardig worden gereconstrueerd hoe het vroeger had gezeten. In 2020 hebben de molenmakers Johannes Kooistra en Rolf Dijkema de restauratie uitgevoerd en in december 2020 kon de molen worden opgeleverd.